Na de islamitische inval in 711 bleef er uiteindelijk een klein christelijk verzet over in het noordwesten van Spanje; door dit ” mosterdzaadje ” begon de Reconquista, ofwel de christelijke herovering van Spanje op de islam. Eeuw na eeuw trokken de christenen langzaam verder naar het zuiden, totdat ze bijna de noordelijke helft van Spanje hadden verroverd.
Aan het begin van de dertiende eeuw besloten de moslims, onder kalief Muhammad al-Nasir, dat het genoeg was geweest. Ze brachten een van de grootste legers bijeen die ooit op Spaanse bodem marcheerden, met de bedoeling het christendom met vuur en zwaard uit te roeien. In een wijdverspreide brief verklaarde de kalief dat alle christenen “zich moeten onderwerpen aan ons rijk en zich moeten bekeren tot onze [sharia]wet”. Anders “zullen allen die het kruisteken aanbidden… onze kromzwaarden voelen.”
Gealarmeerd riep paus Innocentius III op tot een kruistocht van verenigde christenen om de komende storm het hoofd te bieden tegen de vijanden van het kruis, die niet alleen streven naar de vernietiging van de Spanje, maar ook hun woede dreigen te ventileren op de gelovigen van Christus in andere landen en, als ze kunnen – wat God verhoede – het onderdrukken van het christendom.”
Overal probeerden troubadours [ dichters/zangers] christenen te motiveren: ” Saldin nam Jeruzalem in”, zongen zij in verzen, én “nu kondigt de koning van Marokko aan dat hij zal vechten tegen alle koningen van de christenen, met zijn verraderlijke Andalusiërs en Arabieren”, én die “in hun trots denken dat de wereld van hen is.” De religieuze kloof werd vergroot door een raciale reactie: “Laten we ons erfgoed niet overlaten aan de zwarte honden van overzee.”
Op 14 juli bereikten de christelijke en islamitische legers elkaar in Las Navas de Tolosa, waar het lot van Spanje zou worden bepaald. Het leger dat kalief Mohammed leidde “was een zeer grote, heterogene strijdmacht, bestaande uit Berbers, stoere zwarte slaven (de imesebelen , die aan elkaar waren geketend als een onbreekbare wacht rond de tent van de Almohaden-kalief), Arabieren, Turkse bereden boogschutters, een divisie Andalusische moslims… mujahidin (vrijwillige religieuze strijders = jihadisten), en zelfs christelijke huursoldaten en overlopers.”
De twee strijdkrachten hadden niet meer van elkaar kunnen verschillen: de meeste van de ongeveer twaalfduizend Spanjaarden waren zwaar gepantserd; ridders droegen drie meter lange dubbelzijdige zwaarden. En de meeste Afrikaanse moslims waren bijna naakt, hun schilden waren gemaakt van nijlpaardenhuiden. Maar hun aantal, zo’n dertigduizend, en ongebreidelde wreedheid maakten het goed.
De christenen brachten de dag ervoor op 15 juli, een zondag, door met voorbereidingen, ook geestelijk. Op hun knieën sloegen betraande mannen zich op de borst en smeekten God om kracht. Militante geestelijken – die allemaal vastbesloten waren hun land te heroveren – zwierven door het kamp, hielden de eucharistieviering en spoorden de kruisvaarders aan om met al hun macht te vechten. Toen, omstreeks middernacht, “klonken in de christelijke tenten de stemmen van uitbundigheid en geloofsovertuiging, als ook de stem van de heraut die iedereen opriep zich te bewapenen voor de strijd van de Heer.”
Terwijl hij naar de vijandelijke horden keek, werd Alfonso VIII van Castilië, de opperste leider van de christelijke coalitie, somber: “aartsbisschop”, sprak hij Rodrigo van Toledo toe, “hier zullen we sterven” – hoewel een “dood in dergelijke omstandigheden niet onwaardig is.” ‘Als het God behaagt,’ antwoordde Rodrigo, ‘laat het dan niet de dood zijn, maar de kroon van de overwinning; maar als het God anders zou behagen, zijn we allemaal bereid om samen met jou te sterven.”
Bij het krieken van de dag begon de strijd op 16 juli. Lange tijd was de strijd een soort patstelling: “Degenen in de eerste rijen ontdekten dat de Moren klaar waren voor de strijd”, schrijft een tijdgenoot:
Ze vielen aan, vechtend naast elkaar, met lansen, zwaarden en strijdbijlen; er was geen plaats voor boogschutters. De christenen gingen door; de Moren stootten hen af; het gekraak en het tumult van wapens was te horen maar geen van beide partijen werd overwonnen.
Alfonso vertelde: ”Vastbesloten om door te dringen tot het moslimleger, doorsneden de christenen vele linies van de vijand. Toen onze mannen de laatste van hun linies bereikten, bestaande uit een enorm aantal soldaten, waaronder de koning van Carthago [Mohammed], begonnen er wanhopige gevechten tussen de cavaleristen, infanteristen en boogschutters, waarbij ons volk in vreselijk gevaar verkeerde en het nauwelijks langer had kunnen weerstaan.”
Als een moslimline door de christenen werd doorbroken, herpakten zij zich onmiddellijk – zo groot waren de gelederen van de islam. “Op een gegeven moment schreeuwden bepaalde ellendige christenen die zich terugtrokken en op de vlucht sloegen dat de christenen waren overwonnen.” Toen koning Alfonso ‘die onheilskreet hoorde’, haastten hij en zijn ridders zich ‘snel de heuvel op waar het brandpunt van de strijd was’.
“Toen”, vervolgt Alfonso, “de overwinning ver weg leek [terugtrekkende Spanjaarden], begonnen we een aanval met ruiters, waarbij het kruis van de Heer en de banier met Jezus en de heilige Maria, voor [ons] ging.” Ze vochten dapper, maar de Afrikanen bleven hen omsingelen.
Toen gebeurde er iets van een wonder: “Omdat we al hadden besloten om te sterven voor het geloof van Christus, zodra we getuige waren van… de Saracenen” die het kruis en iconen “met stenen en pijlen” aanvielen, braken de woedende kruisvaarders hun lijn met hun grote aantallen mannen.”
Christenen achterin zagen het kruis als op wonderbaarlijke wijze verschijnen en achter de vijandelijke linies blijven. Onverhoopt geïnspireerd braken de oorspronkelijke zonen van Spanje door het moslimcentrum en slachtten “een grote menigte van hen met het zwaard van het kruis”. Sancho VII, de koning van Navarra met zijn mannen, waren de eerste die de Afrikaanse soldaten die rond de tent van de kalief waren vastgeketend, aan te vallen en hen op de vlucht doen slaan.
Onmiddellijk besteeg kalief Mohammed zijn paard en vluchtte. Zijn mannen werden in groten getale gedood en afgeslacht, en het gebied rond hun Moorse tentenkamp werd een begraafplaats voor de gevallenen.
… Op deze manier werd de strijd van de Heer triomfantelijk gewonnen, omwille van God alleen,” besloot Alfons VIII van Castilië.
Las Navas de Tolosa werd door paus en volk als een wonder gezien. Niet alleen werd de volledige macht van de tot dan toe onverslaanbare kalief gedecimeerd; terwijl tienduizenden moslims stierven, kwamen slechts zo’n tweeduizend christenen om – de meeste ervan waren strijdende monniken die altijd daar waren, waar de strijd het hevigst was.
Wat nog belangrijker is, het luidde de bevrijding van Spanje van de islam in, want daarna verdwenen één voor één de moslim-koninkrijken in het zuidelijke Spanje door het zwaard van de Reconquista. In 1248 bleef enkel het afgelegen koninkrijk Granada van de islam.
Deze heel belangrijke Slag bij Las Navas de Tolosa, op 16 juli werd eeuwenlang gevierd als de “Triomf van het Heilige Kruis” (totdat het Tweede Vaticaans Concilie deze afschafte) in overeenstemming met de geest van het nieuwe tijdperk van vergeetachtigheid.
Het bovenstaande verslag is een uittreksel uit het boek van de auteur, Sword and Scimitar: Fourteen Centuries of War between Islam and the West .