De hel

‘Ongelovigen zijn brandstof voor het vuur. 3,10-12″

”Naar de hel zonder uitgang”. 4:120-121

‘Hun is het vuur van de hel beloofd: een blijvende straf.’ 9:66-68

”Zullen kokende vloeistoffen krijgen, een zware straf, omdat ze Hem hebben afgewezen. 10:4

‘Brandstof voor de hel. Snikken zal hun lot zijn.” 21:98-100

‘Het Vuur zal hun gezichten verbranden.’ 23:103-108

“Zij zullen de vruchten van de hel eten als de hoofden van duivels.” 37:62-68

“Ze zullen branden in de hel en kokende en ijskoude vloeistof drinken.” 38:55-59

‘Getrokken met kettingen om hun nek, verbrand in het Vuur.’ 40:70-76

”Een laaiend vuur. Overgoten met kokend water. 44:43-50

“Het amusement bestaat uit het drinken van kokend water.” 55:44

‘Gegrepen, geketend en verbrand in het laaiende vuur. 69:27-33

”De ongelovigen geketend, met een houten dwarsbalk over de nek in een laaiend vuur. 76;4