Wat is een islamitische geschiedenis zonder oorlog…
In een eerder tijdperk, op 15 juni 1389, vond een cruciale militaire ontmoeting plaats tussen de islam en het Westen: de slag om Kosovo. Het resulteerde in een islam als dominante kracht in Oost-Europa en had tot begin 20e eeuw controle over een groot deel van de Balkan. Het verhaal van die strijd – en waarom huidige generaties van Oost-Europa op hun hoede blijven voor de religie van Mohammed:
Op zijn sterfbed in 1323, vertelde de Turkse stichter van het Ottomaanse rijk, Osman Bey – aan zijn zoon en opvolger, Orhan, ‘om met zijn legers, de islam in Oost-Europa te verspreiden’.
Dit deed zijn zoon met ijver; de reiziger Ibn Batutua, die Orhan ooit in Bursa ontmoette, merkte op dat, hoewel de jihadi zo’n honderd Byzantijnse forten had veroverd, hij nog nooit een hele maand in een stad had verbleven, omdat hij voortdurend de ongelovigen bevocht en belegerde. Christelijke steden vielen als dominostenen: Smyrna in 1329, Nicea in 1331 en Nicomedia in 1337. Tegen 1340 stond heel Noordwest-Anatolië onder Turkse controle. Ondertussen en om een Europese tijdgenoot te citeren: werden de vijanden van het kruis en de moordenaars van het christelijke volk, dat wil zeggen de Turken van Constantinopel, slechts gescheiden door een kanaal van drie of vier mijl.’
In 1354 slaagden de Ottomaanse Turken erin zeestraat de ‘Dardanellen’ over te steken en de bijna verlaten vestingstad Gallipoli binnen te gaan, waardoor ze in Europa hun eerste voet aan de grond kregen. Waar tevens kerken werden vernietigd of omgezet in moskeeën. Een Ottomaanse kroniekschrijver schrijft: ‘Kerkklokken werden verwijdert en in het vuur gegooid. Met als doel dat de klokgeluiden werden vervangen door muezzins [omroeper].’
Een Ottomaanse despoot pochte: ‘Van alle christelijke ‘vuiligheid’ ontdaan, werd Gallipoli, door de moslims opgeslokt. Moslims vernietigen en verstikken elke christelijke natie’.
Vanuit deze vervallen maar strategisch gelegen vestingstad lanceerden de Ottomanen een terreurcampagne op het hele platteland, altijd ervan overtuigd dat ze Gods werk deden. “Ze leven bij de boog, het zwaard en losbandigheid, vinden plezier in het nemen van slaven, wijden zich aan moord, plundering en buit”, legde Gregory Palamas uit, een orthodoxe metropoliet die in Gallipoli gevangen werd genomen, en voegde eraan toe: ‘ze pleegden deze misdaden met de overtuiging dat God goedkeurt wat ze doen!”
Na de dood van Orhan in 1360 en onder leiding van zijn zoon Sultan Murad I, begon de westwaartse jihad op de Balkan serieuze vormen aan te nemen. Tegen 1371 had hij delen van Bulgarije en Macedonië geannexeerd en toegevoegd aan zijn sultanaat. En wanneer christelijke burgers via de stadspoorten van Constantinopel naar buiten liepen, bevonden zij zich al buiten het Byzantijnse rijk’.
Het was dan ook niet verwonderlijk dat toen Prins Lazar van Servië (1330) de binnenvallende troepen van Murad in 1387 versloeg, ‘er een enorme vreugde was onder de Slavische volkeren van de Balkan. De Serviërs, Bosniërs, Albanezen, Bulgaren, Walachije en Hongaren uit de grensprovincies verzamelden zich rond Prins Lazar, in een vastbeslotenheid om de Turken uit Europa te verdrijven. ‘
Murad reageerde op deze brutaliteit op 15 juni 1389 in Kosovo. Daar vocht een Servische meerderheidscoalitie, aangevuld met Hongaarse, Poolse en Roemeense troepen – twaalfduizend man onder leiding van Lazar – tegen dertigduizend Ottomanen onder leiding van de sultan zelf. Ondanks een stortregen aan Turkse pijlen, vocht de Servische cavalerie door de Ottomaanse frontlinies en brak de linkervleugel; De Ottomaanse rechtervleugel draaide zich om en overspoelde de christenen. Deze chaotische botsing duurde uren.
Op de avond voor de strijd had Murad Allah gesmeekt “om de marteldood te sterven voor het ware geloof.” Ergens aan het einde van de strijd werd zijn gebed ingewilligd. Volgens de overlevering bood Miloš Obilić, een Servische ridder, zich aan om naar de Ottomanen over te lopen op voorwaarde dat hij, gezien zijn hoge rang, zich voor de sultan zou mogen onderwerpen. Ze brachten hem voor Murad en, nadat Milos in valse onderwerping was neergeknield, wierp hij zich op en stak een dolk diep in de maag van de islamitische krijgsheer (andere bronnen zeggen ” twee stoten in de rug”). De bewakers van de sultan reageerden door de Serviër in stukken te hakken. Gedrenkt in spetterend bloed, leefde Murad nog lang genoeg om zijn aartsvijand, de inmiddels gevangengenomen Prins Lazar, onthoofd zien worden. Een kleine verzoening.
Murads zoon Bayezid nam onmiddellijk de leiding: “Zijn eerste daad als sultan, was de dood te bevelen van zijn broer, door wurging met een boogpees. Deze broer heette Yaqub, en mede-commandant in de strijd, die zich in het veld met zijn troepen had ondescheiden en aan populariteit had gewonnen. Vervolgens bracht Bayezid de strijd tot een beslissend einde; hij gooide alles wat hij had naar de vijand, wat leidde tot de slachting van alle christenen – maar met een hoger aantal doden van zijn kant.
Vele vogels stroomden toe en smulden van het wijd verspreidde aas, dat Kosovo zich herinnerd als het ‘Veld van de Merels’. Hoewel het in wezen een gelijkspel was – of op zijn best een Pyrrusoverwinning [valse overwinning] voor de Ottomanen – voelden de Serviërs, met minder mankracht en middelen, in vergelijking met het oprukkende moslimimperium, de pijn meer dan hen.
In de jaren erna was de Ottomaanse oorlogsmachine niet meer te stoppen: de landen op de Balkan werden door de moslims veroverd – na 800 jaren van jihad te hebben doorstaan, viel Constantinopel in 1453 definitief in handen van de islam – en bleven voor eeuwen onder Ottomaanse heerschappij.
De gruwelijke collectieve herinnering van Oost-Europeanen met de moslims en de islam, mag nooit worden onderschat. In tegenstelling van hun Westerse liberale tegenhangers, zijn Oost-Europeanen beduidend meer op hun hoede, en staan wantrouwig of ronduit vijandig tegenover de islam en de moslims.
Zoals de Hongaarse premier Victor Orbán ooit uitlegde :
We willen Frankrijk, België of enig ander land niet bekritiseren, maar we denken dat alle landen het recht hebben om te beslissen of ze een groot aantal moslims in hun land willen hebben of niet. Als ze met hen willen samenleven, kan dat. We willen niet, en ik denk dat we het recht hebben om te beslissen dat we niet een groot aantal moslims in ons land willen toelaten. We houden niet van de gevolgen van het hebben van een groot aantal moslimgemeenschappen die we in andere landen zien, en ik zie geen reden voor iemand anders om ons te dwingen manieren te creëren om in Hongarije samen te leven die we niet willen zien. Ik moet zeggen dat als het gaat om samenleven met moslimgemeenschappen, wij de enigen zijn die ervaring hebben omdat we de mogelijkheid hadden om die ervaring 150 jaar lang te doorstaan.
En die jaren – van 1541 tot 1699, toen het islamitische Ottomaanse Rijk, Hongarije bezette – zitten vol met bloedbaden, slavernij en verkrachtingen van de Hongaren.
(Opmerking: het bovenstaande tekst is overgenomen uit het recente boek van de auteur, Sword and Scimitar: Fourteen Centuries of War between Islam and the West .)