Geloofsleer van minachting voor de ander

Al-Wala ‘wa Al-Bara’: geloofsleer van minachting voor de ander

Het je ooit gelezen of persoonlijk ervaren, de vreemde verontrustende verandering van een schijnbaar goed aangepaste, normale moslim – iemand die een goede buur, collega en burger is maar vervolgens radicaliseert of erger, gewelddadig wordt? Majoor Nidal Hasan, psychiater in het leger, is een van de treurigste voorbeelden. Hasan werd veroordeeld voor het doden van 13 mensen en het verwonden van meer dan 30 anderen voor een massale schietpartij op militaire basis ‘Fort Hood’ Texas, op 5 november 2009.

Bij een dergelijke aanslag, haasten zogenaamde deskundigen zich, om uit te leggen dat dit het trieste voorbeeld is van een persoonlijke emotionele stoornis of waanidee, die iedereen met een religieuze of ideologische overtuiging kan overkomen. Zulke zogenaamde experts zouden kunnen zeggen dat de gebeurtenis niets te maken heeft van iemands trouw aan de islam.

Ik geloof dat dit een poging is om een ​​gevaarlijke islamitische doctrine wit te wassen die zelden wordt besproken, maar een belangrijk geloofsleer in de islam is en die in het Arabisch  ‘al-Wala ‘Wal-Bara’ wordt genoemd .

Deze term is moeilijk te vertalen, maar vertegenwoordigt in de praktijk een alliantie met of steun voor mede-moslims enerzijds en ontkenning, vijandschap en minachting voor niet-moslims anderzijds. Deze doctrine zegt dat moslims hun moslimbroeders trouwhartig moeten steunen, maar vijandig moeten staan ​​tegenover niet-moslims. Dus als er een conflict is tussen niet-moslims en moslims, moet elke moslim zijn moslimbroeders steunen tegen de niet-moslim-ongelovigen.

Een moslim die leeft in een westers systeem, bestuurd door de kufar (ongelovigen), wordt geconfronteerd met een emotioneel dilemma. Een goede burger en buur zijn, binnen een ongelovige samenleving veroorzaakt cognitieve dissonantie en schuldgevoelens. Hij of zij laat zijn / haar moslimbroeders en Allah in de steek als zijn / haar land, of geadopteerd land, in oorlog is met een land met een moslimmeerderheid, of in oorlog is met een islamitische organisatie zoals de Taliban of Al-Qaeda. Ze moeten moslimstrijders steunen, die tegen het land vechten waarin ze staatsburger zijn.

Om deze leerstelling uit te leggen, citeren veel moslims vaak soera 5:51: “O jullie die geloven, neem geen joden en christenen als beschermheren; ze beschermen elkaar. Wie van u met hen verbonden zijn, is een van hen. God leidt de mensen niet, die verkeerd doen.”

Neem bijvoorbeeld al-Jaza’iri, een salafistische commentator van de koran, die het basisidee achter de doctrine uitlegt . Hij zegt: “Degenen die de vijanden van Allah en Mohammed steunen, hebben hun bescherming van Allah, Mohammed en de moslims verloren (…) Zij hebben een ziekte aan hun hart.”

Al-Jaza’iri definieert die ziekte als trouweloos, hypocriet en shirk (een andere god aanbidden).

Al-Jaza’iri concludeert: “Men is het er algemeen over eens dat een gebrek aan actieve steun voor de islamitische zaak, er een belangrijk voorschrift wordt genegeerd.”

Bovendien benoemt al-Qurtubi de geloofsleer al-Wala ‘wa al-Bara’ in zijn commentaar over de strijd om Uhud (624 n.Chr.). Toen vroege moslims werden verslagen door een geheime samenwerking tussen heidenen en Joden, terwijl ze verklaarden aan de kant van de moslims te staan. Dit idee heeft bij veel moslims de overtuiging gegeven dat men dit koranvoorschrift alleen gehoorzaamt door openlijke steun te getuigen voor de overwinning van moslims in conflicten met niet-moslims.

Een andere commentator, al-Bayḍāwī, zegt dat moslims niet op niet-moslims mogen vertrouwen of met hen moeten omgaan alsof ze hen dierbaar zijn.

Maar as-Samarqandī doet een harder oordeel en zegt dat de moslim die dit soort bescherming en vriendschap met joden en christenen aanvaardt, een valse religie volgt en zich bij de ongelovigen in het hellevuur zal moeten voegen.

Deze leer wordt onderbouwd met de koranische beschrijving van niet-moslims, als zijnde onrein (koran 9:28 ) en erger dan dieren (koran 7: 179)  .en handlangers van satan.

De koran patriarch Ibrahim (Abraham) verklaart de moslimhaat tegen niet-moslims: “Een uitstekend voorbeeld is Ibrahim en degenen met hem, toen ze tegen het andere volk zeiden:“ Wij verloochenen (bara ‘) jou en wat je aanbidt buiten Allah. We geloven niet in je. Vijandschap en haat tussen ons en jou blijft voor altijd, tenzij je alleen in Allah gelooft. ”

[ Soera 60: 4 ]

Dit is een effectief chanterend brouwsel van ideeën dat een minachting voor niet-moslims in de psyche van de moslim implanteert. Tegelijkertijd kan een moslim uiterlijke overeenstemming veinzen met de niet-moslimmaatschappij waarin een moslim leeft. Dit kan in sommige situaties, in het bijzonder in de sjiitische islam, Taqiyyah worden genoemdde praktijk om iemands overtuiging te verbergen en af ​​te zien van gewone religieuze plichten wanneer de situatie negatief zou kunnen uitpakken.

De populaire hedendaagse Saoedische auteur, Dr. Ahmed b Umar al-Bazmoul, beweert in zijn boek over dit onderwerp, Al Wala ‘wa al-Bara’ , dat zelfs het openen van zaken met de ongelovigen en het delen in wederzijdse huisbezoeken en het geven van geschenken, allemaal wordt gezien als een overtreding van het korangebod in  koran 5:51 .

Kortom, deze geloofsleer verhoogt de emotionele druk op vrome moslims in het Westen, totdat velen vinden dat ze tegen de ongelovige staat of macht moeten zijn. Ze moeten acties tegen westerse waarden ondernemen om hun islamitisch geloof als politieke macht te verwezenlijken op een manier die Allah, zijn profeet en de moslimgemeenschap eert.

Zolang minachting voor de ander een islamitische “ethische” waarde is, zullen er moslims zijn die te midden van een volk leven dat ze haten en minachten. Deze verdeeldheid zaaiende emotionele spanning zal van sommigen van hen een onbedoelde / onwetende vijfde colonne maken in elke westerse samenleving waarin ze leven.

Jihadwatch